Het begin van een nieuw hoofdstuk

26 september 2025

Voor u ligt onze periodieke nieuwsbrief MercerNieuws Pensioenfondsen

Met deze nieuwsbrief houden wij u op de hoogte van pensioenactualiteiten, ontwikkelingen in pensioenland en onze dienstverlening aan pensioenfondsen daaromtrent. De nieuwsbrief bevat korte berichten over de ontwikkelingen rondom de Wet toekomst pensioenen, juridische updates en actuariële en beleggingen-gerelateerde onderwerpen. Uiteraard lichten wij deze nieuwsbrief ook graag nader aan u toe, bijvoorbeeld tijdens uw bestuursvergaderingen.

Met vriendelijke groet,

Hanneke Hofmans

Business Leader Pensioenfondsen

Column: Een koopkrachtig pensioen

Door: Marc Heemskerk

Een koopkrachtig pensioen staat hoog op de agenda van veel pensioenfondsbesturen. Na vele jaren van geen of onvolledige indexatie zijn we de afgelopen jaren weer gewend geraakt aan pensioenverhogingen. Het belang van een koopkrachtig pensioen is ook de politiek niet ontgaan. Eind oktober mogen we weer naar de stembus voor de Tweede Kamer. Elke gepensioneerde die de verkiezingsprogramma’s van NSC en BBB leest, wordt blij verrast door de belofte van sturing op een koopkrachtig pensioen, waarbij met name op de uitkeringsfase wordt gedoeld. NSC illustreert dit door de arme 87-jarige Geert op te voeren, die bij ABP te maken heeft gehad met 22% koopkrachtvermindering door inflatie. 

Als ik de verkiezingsbeloftes lees, komen bij mij twee vragen op. Is het probleem echt zo groot, en zo ja, hoe financieren we het koopkrachtprobleem dan?

Om met de eerste vraag te beginnen. Is het koopkrachtprobleem echt zo groot? Een gevoelig onderwerp, met doorgaans emotionele reacties als het belang voor pensioengerechtigden niet wordt erkend. 

Terwijl er toch stukken zijn die koopkracht voor hen minder waarde toekennen. Zo verscheen in juli jl. een rapport van het Nibud over de koopkracht van pensioengerechtigden in Nederland. Typerend is deze quote: “Gepensioneerden kunnen over het algemeen redelijk tot goed rondkomen, maar dat geldt niet voor iedereen. Er is een kwetsbare groep die alleen AOW of AOW met een klein aanvullend pensioen heeft en weinig tot geen spaargeld. Wanneer daar nog zorgkosten of hoge woonlasten bijkomen, is rondkomen lastig.”

Als we echt willen dat pensioengeld bij de juiste mensen terechtkomt, is verhoging van de AOW veel efficiënter, hoewel pensioenfondsen hier uiteraard niet over gaan. Bij een inflatietoeslag van het pensioenfonds is de kans namelijk groot dat het geld wordt bijgeschreven op de spaarrekening van de pensioengerechtigde, zoals ook kan worden afgeleid uit de data van het Nibud: Het besteedbaar inkomen van pensioengerechtigden overschrijdt de uitgaven.

Ik misgun het de pensioengerechtigden geenszins, maar of dit nu het doel van toeslagverlening door pensioenfondsen moet zijn? Ik denk het niet, en eenieder die meent dat pensioen de verzorgingsgedachte dient, zal dit ondersteunen. Maar ik verwacht niet dat de politieke campagne wordt gewijzigd vanwege mijn mening over het koopkrachtprobleem. 

Dat brengt ons op de tweede vraag. Koopkrachtbehoud kost geld. Hogere premies zijn vermoedelijk niet haalbaar, dus het geld ligt niet zomaar op tafel. In het geval van pensioenen kan men echter toveren, waarbij het helpt als je actuaris bent, zoals ondergetekende. Je kunt bijvoorbeeld zeggen dat je minder hoeft te reserveren voor pensioenen en hoera, daar is het geld voor koopkrachtbehoud. Je kunt ook zeggen dat je wat meer beleggingsrisico gaat nemen en ook zo stromen de extra verdiende euro’s in de toekomst binnen om het pensioen waardevast te houden. Wat een mooi vak heb ik toch!

Ik wil het belang van koopkracht zeker niet bagatelliseren. Uiteraard is een reëel pensioen veel belangrijker dan een nominaal pensioen. Maar dit belang ligt eerder bij de deelnemers dan bij de pensioengerechtigden. Als een deelnemer straks met pensioen gaat, moet er op dat moment, na ruim veertig jaar opbouw en geldontwaarding, een adequaat pensioen zijn. Beleggingsmix en premieniveau moeten dit waarborgen, waarbij een ambitieniveau (zoals bij het solidaire contract) grote waarde heeft. Maar de koopkrachtdiscussie lijkt zich juist toe te spitsen op pensioengerechtigden, gegeven ook het NSC-voorbeeld.   

Terug naar de eerste vraag. Hebben we een probleem? Laten we eerst onderzoek doen naar de aanwending van toeslagverlening, alvorens wondermiddelen te bedenken voor een koopkrachtprobleem. Heeft NSC-Geert de afgelopen twintig jaar daadwerkelijk minder uitgegeven door de gemiste toeslagverlening of heeft hij nog steeds een goedgevulde spaarrekening (voor zijn nabestaanden)? 

Zolang we het antwoord op deze vraag niet weten, maken we het probleem mogelijk veel groter dan het is. En voor die strategie hebben we in Den Haag al een andere Geert.

Antwoorden op Kamervragen bij Wtp

Door: Bülent Çobanoglu 

Hoewel het huidige kabinet demissionair is, heeft het Ministerie van SZW op 8 september 2025 de antwoorden op de vragen van de Tweede Kamer gepubliceerd. De vragen waren afgelopen zomer schriftelijk gesteld.

De eerste vraag gaat over ‘fondsen mogen operationele buffer toch aanvullen vanuit solidariteitsreserve’ en de tweede over ‘de rechtspositie van pensioendeelnemers bij informatieverstrekking en invaren’. 

Fondsen mogen operationele buffer toch aanvullen vanuit solidariteitsreserve

In de Pensioenwet staat expliciet dat de solidariteits- of risicodelingsreserve niet gebruikt mag worden voor de deling van operationele kosten (operationele kosten zijn bijvoorbeeld het verwerken van mutaties met terugwerkende kracht, de situatie geen premie-wel-recht, excassokosten maar ook risicogedekt nabestaanden- en arbeidsongeschiktheidspensioen, inclusief premievrije voortzetting bij arbeidsongeschiktheid). Deze operationele doelen moeten vooraf worden gespecificeerd en mogen niet negatief worden. Ook DNB heeft dit vorig jaar extra benadrukt. Er was een grote behoefte bij pensioenfondsen om verduidelijking en verbetering voor de uitvoering op dit punt. 

De vragen van de Tweede Kamer hebben betrekking op het concept verzamelbesluit pensioenen. Om te voorkomen dat pensioenaanspraken en -uitkeringen verminderd moeten worden is in het verzamelbesluit opgenomen dat de solidariteits- of risicodelingsreserve gebruikt mag worden om het eigen vermogen van het pensioenfonds aan te vullen. De vraag was dan aan de Minister van SZW o.a. wat de beweegredenen zijn om het wettelijk mogelijk te maken dat de operationele buffer mag worden aangevuld vanuit de solidariteitsreserve, ondanks dat dit uitgebreid is besproken tijdens de wetsbehandeling van de Wet toekomst pensioenen.

Toelichting:

  • Pensioenfondsen moeten voor toekomstige uitvoeringskosten een voorziening opnemen in hun administratie. Deze voorziening wordt op de balans geadministreerd in de voorziening operationele kosten. Het kan echter voorkomen dat deze voorziening wegens onverwachte ontwikkelingen ontoereikend is. In dat geval komen de onvoorziene kosten ten laste van het eigen vermogen van het pensioenfonds. Het eigen vermogen zou ook lager kunnen worden door andere financiële tegenvallers.
  • Vanuit de internationale wetgeving en de Pensioenwet moet een pensioenfonds een minimaal vereist eigen vermogen (MVEV) aanhouden. 
  • Als een pensioenfonds niet voldoet aan de vereisten van het MVEV, is de uiterste maatregel het verminderen van pensioenaanspraken en -uitkeringen. De Pensioenwet voorziet vooralsnog niet in andere maatregelen. 
  • In het concept verzamelbesluit is verduidelijkt dat onder voorwaarden eerst de solidariteits- of risicodelingsreserve kan worden gebruikt voordat de pensioenaanspraken en -uitkeringen worden verminderd. Dit is ook mogelijk bijvoorbeeld als de voorziening operationele kosten ontoereikend is.

De rechtspositie van pensioendeelnemers bij informatieverstrekking en invaren

Deze vraag heeft betrekking op de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 28 mei 2025 waarin is geoordeeld dat geen rechten aan het UPO kunnen worden ontleend. De vraag is waarom de Staat of pensioenfondsen niet aansprakelijk zijn voor het jarenlang verstrekken van onjuiste pensioeninformatie. 

In deze zaak oordeelde de rechtbank dat het eigendomsrecht van de deelnemer niet is geschonden en er geen sprake kan zijn van Staatsaansprakelijkheid. Bovendien is het UPO niet juridisch bindend. In de uitspraak staat met zoveel woorden dat de Staat niet aansprakelijk kan worden gehouden voor het feit dat aan de UPO’s geen rechten kunnen worden ontleend en de Staat kan evenmin worden verweten dat zij onrechtmatig heeft gehandeld in verband met de naleving van de eisen van de informatieverplichting van de Pensioenwet.

Op de vraag over een eerlijk proces en effectieve rechtsbescherming van pensioendeelnemers bij onjuiste informatie, antwoordt de minister dat het van groot belang is dat er aandacht is voor het voorkomen van en herstellen van fouten, zodat een gang naar de rechter niet nodig is. Deelnemers kunnen namelijk bij hun pensioenuitvoerder terecht (interne klachtenprocedure) en als dat niet tot duidelijkheid leidt kan de deelnemer gebruik maken van de externe geschilbeslechting (Kifid bij verzekeraars of GIP bij pensioenfondsen).

Daarnaast heeft een deelnemer op grond van de Pensioenwet recht om altijd extra informatie op te vragen, bijvoorbeeld berekeningen en om uitleg daarvan. Uiteraard staat deelnemers vrij pensioenuitvoerders te vragen om een bevestiging van de juistheid van de ontvangen informatie. Er is echter op grond van bestaande jurisprudentie een leidend principe dat het pensioenreglement bepalend is voor het antwoord op de vraag welke rechten de deelnemer op grond van een pensioenregeling heeft. Een deelnemer ontleent zijn aanspraak op pensioen of recht op een pensioenuitkering niet aan verstrekte informatie, maar uitsluitend aan het pensioenreglement. 

De minister ziet geen aanleiding en ook geen mogelijkheden om rechten toe te kennen aan het UPO. 

Jurisprudentie: Vooralsnog geen verbod tot invaren 

Door: Bülent Çobanoglu 

Een gepensioneerde van het grootste pensioenfonds van Nederland stapte in 2024 als eerste naar de rechter om tegen de Staat te procederen. Hij wil de overgang naar de Wtp van zijn pensioenfonds tegenhouden. Het zogenaamde ‘invaarverbod’.

Rechtbank

Gepensioneerde ontvangt vanaf 1 april 2016 pensioen van zijn pensioenfonds. In verband met de inwerkingtreding van de Wtp stelt hij dat de overgang van zijn pensioen naar het nieuwe pensioenstelsel (het ‘invaren’) een schending vormt en inbreuk maakt op zijn eigendomsrecht. Volgens hem kunnen zijn opgebouwde pensioenrechten door het invaren worden aangetast en hij is dus van mening dat zijn opgebouwde pensioenaanspraken niet gewijzigd kunnen worden.

Volgens de civiele kamer van Rechtbank Den Haag is er momenteel nog geen sprake van een (dreigende) inmenging in het eigendomsrecht van deze gepensioneerde. Ook niet van een (dreigende) inmenging die ongerechtvaardigd zou zijn. Volgens de rechtbank is er nog niets concreets te zeggen over de gevolgen van de transitie op basis van de Wtp voor het pensioen van de gepensioneerde. 

Kifid

Tegen het vonnis van de Rechtbank wilde de gepensioneerde via zijn rechtsbijstandverzekeraar DAS in beroep gaan. De rechtsbijstandverzekeraar heeft dekking voor het geschil afgewezen omdat het geschil volgens de verzekeraar gaat over de Wtp. Deze rechtsbijstandverzekeraar heeft alle conflicten over invaren expliciet in de verzekeringsvoorwaarden uitgesloten. Vervolgens heeft hij dit geschil voorgelegd aan Kifid. Kifid oordeelde dat hij in zijn procedure tegen de Staat bezwaar maakt tegen de inhoud en werking van de Wtp die voor iedere burger geldt. De verzekeraar mag daarom de dekking afwijzen. De klacht van de gepensioneerde was om die reden ongegrond en de vordering werd afgewezen.

Cassatie – Hoge Raad

Daarna heeft de gepensioneerde – hoewel hij geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid eerst naar het gerechtshof te stappen – bij de procureur-generaal van de Hoge Raad verzoek tot cassatie in het belang der wet ingediend. Cassatie is een rechtsmiddel waarbij de Hoge Raad der Nederlanden controleert of een lagere rechter, meestal een gerechtshof, het recht juist heeft toegepast en de procedure correct heeft gevolgd. 

De procureur-generaal van de Hoge Raad, die het hoogste rechtscollege adviseert, heeft het verzoek tot het instellen van cassatie in het belang der wet afgewezen. De procureur-generaal overweegt dat het vonnis van de kantonrechter te Den Haag tegen de Wtp wezenlijke en zaakoverstijgende belangen bevat, maar dat hij niks kan doen omdat de kantonrechter zijn meningen over de Wtp niet heeft gebruikt om de vorderingen af te wijzen maar de vorderingen als prematuur (te vroeg naar de rechter) heeft afgewezen.

Bestuursrechter

Gepensioneerde is nu van plan om het invaarverbod af te dwingen bij de bestuursrechter. Dat kan pas nadat DNB de invaarbeschikking heeft verleend aan het pensioenfonds. Overigens is een invaarbeschikking niet openbaar. 

Toekomst

Het is niet uitgesloten dat een rechter bij een andere concrete casus anders beslist voor de pensioendeelnemer. Er bestaat ook de mogelijkheid dat de Hoge Raad maar ook het Europees Hof voor de Rechten van de Mens de zaak in behandeling neemt. Wat de uitkomst wordt, is nu lastig te zeggen. Een cassatieprocedure bij de Hoge Raad kan jaren duren en het beroep op het Europees Hof ook, terwijl ondertussen alle pensioenfondsen overgaan naar het nieuwe pensioenstelsel.

Wijzigingen financiële en actuariële gelijkwaardigheid in Regeling vrijstellingen

Door: Bülent Çobanoglu

Minister Paul heeft op 29 september 2025 de wijzigingen in het Besluit en de Regeling vrijstellingen van de Wet Bpf 2000 gepubliceerd. Eerder zijn deze wijzigingen van 10 juli 2025 tot en met 31 juli 2025 in internetconsultatie gegaan.

De wijzigingen in het Besluit en de Regeling vrijstellingen Wet Bpf 2000 zijn onder meer bedoeld om beter aan te sluiten bij het nieuwe pensioenstelsel en de invulling van premieregelingen in de praktijk. Het uitgangspunt is dat de mogelijkheid om een vrijstelling aan te vragen of te behouden zoveel mogelijk gelijk is aan de situatie van voor de inwerkingtreding van de Wtp. Daarnaast is bij het opstellen van de wijzigingen rekening gehouden met het uitgangspunt dat de deelnemer zo veel mogelijk beschermd dient te worden.

Concreet zijn de aanpassingen in de voorschriften voor de actuariële en financiële gelijkwaardigheid aangebracht. Ook is het begrip “dezelfde aanspraken” gewijzigd in “gelijkwaardige aanspraken” en nader ingevuld. Verder is overgangsrecht geïntroduceerd gedurende de transitieperiode voor de situatie waarbij één van de pensioenuitvoerders nog niet is overgestapt op de gewijzigde pensioenregelingen.

Een andere interessante wijziging is dat ook de werkgever met de aannames (actieve deelnemersbestand, de pensioensoorten, de grondslagen en het te hanteren modelbestand van het bedrijfstakpensioenfonds) het eens moet zijn. In de huidige regeling staat dat alleen het bedrijfstakpensioenfonds hier akkoord mee dient te gaan. Om deze reden is het akkoord van het bedrijfstakpensioenfonds gewijzigd naar overeenstemming tussen beide partijen.

Verder is de regeling ook op twee punten aangepast en verduidelijkt om kwalitatieve toetsing bij zowel financiële als actuariële gelijkwaardigheid mogelijk te maken. Een kwalitatieve toetsing betreft een vergelijking van de kenmerken van beide pensioenregelingen waarbij getoetst wordt of het in redelijkheid aannemelijk kan worden gemaakt dat beide pensioenregelingen (financieel of actuarieel) gelijkwaardig zijn. Afwijken van deze kwantitatieve procedure kan dus alleen als daarover overeenstemming is tussen het bedrijfstakpensioenfonds en de (vrijgestelde) werkgever. Het bedrijfstakpensioenfonds moet wel controleren dat kwalitatief toetsen in het belang van de deelnemer plaatsvindt. Er is geen verdere procedure voorgeschreven voor kwalitatieve toetsing.

Er is ook een tijdelijke maatregel die gedurende de komende vijf jaren zal gelden: dat werkgevers die gebruik maken van eerbiedigende werking van de progressieve premiestaffel de ontslagkansen niet mee hoeven te nemen voor de kwantitatieve actuariële toets, als ze alleen door het effect van deze ontslagkansen geen 95% actuariële gelijkwaardigheid kunnen aantonen. Deze uitzondering wordt gemaakt omdat huidige vrijgestelde werkgevers die een progressieve premiestaffel hanteren én een jong deelnemersbestand hebben een grotere kans lopen om de actuariële toetsing niet te halen.

De wijzigingen zijn na goed overleg met de pensioen- en verzekeringssector, sociale partners, pensioenuitvoerders en financieel adviseurs opgesteld.

Dit besluit treedt in werking vanaf de dag ná de officiële publicatiedatum van het Staatsblad waarin het besluit en de regeling is opgenomen.

Klik hier voor de toelichting in de Staatscourant stcrt-2025-33134.pdf en stb-2025-245.pdf

'Good governance’: de verborgen hefboom achter beleggingssucces

In een tijd waarin toenemende onzekerheid en complexiteit op de markten besluitvormers onder steeds grotere druk zetten, kan governance zich profileren als een instrument om mogelijk een concurrentievoordeel te behalen. In ons nieuwste inzichtartikel onderzoeken we hoe good governance kan fungeren als een versneller van het besluitvormingsproces in plaats van als een rem.

Lees het gehele artikel.

Over de auteur(s)
Hanneke Hofmans

Business Leader Pensioenfondsen

Related Solutions
    Related Insights
      Related Case Studies
        Curated