MercerNieuws Pensioenfondsen Mei 2025
09 mei 2025
Voor u ligt onze periodieke nieuwsbrief MercerNieuws Pensioenfondsen.
Met deze nieuwsbrief houden wij u op de hoogte van pensioenactualiteiten, ontwikkelingen in pensioenland en onze dienstverlening aan pensioenfondsen daaromtrent. De nieuwsbrief bevat korte berichten over de ontwikkelingen rondom de Wet toekomst pensioenen, juridische updates en actuariële en beleggingen-gerelateerde onderwerpen. Uiteraard lichten wij deze nieuwsbrief ook graag nader aan u toe, bijvoorbeeld tijdens uw bestuursvergaderingen.
Met vriendelijke groet,
Hanneke Hofmans
Business Leader Pensioenfondsen
Column: Het belang van netto profijt bij invaren
Door: Marc Heemskerk
In mijn lange pensioenloopbaan heb ik veel wijzigingen van pensioenregelingen en pensioenregelgeving gezien en daarover mogen adviseren. De inwerkingtreding van de Wtp is zonder meer de meest ingrijpende en meest interessante. Toezichthouder DNB speelt een belangrijke rol in dit traject. Indien pensioenfondsen de aanspraken “invaren” dient hiertegen geen bezwaar gemaakt te worden door DNB. Het belangrijkste instrument voor DNB is het zogenaamde netto profijt. Dit blijkt onder andere uit een recente casus van een pensioenfonds met een collectieve waardeoverdracht naar een verzekeraar, zoals gepubliceerd op de website van DNB. Het bestuur kreeg in deze casus aanvankelijk een verbod opgelegd voor de overdracht op basis van onevenwichtig netto profijt. Het is dan ook belangrijk om bij overgang naar het nieuwe pensioenstelsel ook voor netto profijt een goede onderbouwing te hebben. Een decompositie van het netto profijt is hierbij noodzakelijk.
De exacte techniek voor vaststelling netto profijt zal ik u besparen, de basis is een vergelijking van de waarde van het oude pensioencontract (FTK) met het nieuwe pensioencontract (Wtp). Een belangrijk gegeven is dat bij deze waardering voor het huidige contract wordt uitgegaan van de bestaande FTK-regels. Wat betreft premie, maar ook wat betreft toeslagverlening. En dit is op zich opmerkelijk. We wilden immers eerder kunnen indexeren in het nieuwe pensioenstelsel en we wilden graag af van het per 1 januari 2015 ingevoerde “vermaledijde” artikel 127 van de Pensioenwet, tweede lid: “Er wordt niet meer toeslag verleend dan naar verwachting in de toekomst te realiseren is”, ofwel het toekomstbestendig indexeren.
Een decompositie van het netto profijt laat zien wat het “verlies” van dit toekomstbestendig indexeren oplevert onder de standaardmethode. Voor ouderen geen verlies maar een vooruitgang, zij worden nu immers direct geïndexeerd bij overgang. Voor jongeren een achteruitgang, zij zouden onder het FTK namelijk hebben geprofiteerd van de buffers die de vorige generatie heeft opgebouwd, de verhoging bij overgang maakt dit niet goed. Jongeren verliezen aldus in zekere mate een indexatie-optie. En de “waarde” van deze indexatie-optie is groter naarmate de dekkingsgraad op het moment van invaren hoger is. Moet hiervoor nu gecompenseerd worden, bijvoorbeeld door jongeren extra kapitaal bij overdracht / invaren toe te bedelen? Waarbij compensatie dus betekent dat het huidig stelsel feitelijk behouden blijft voor alle opgebouwde pensioenaanspraken.
Deze vraag ligt bij pensioenfondsbesturen, waarbij uiteraard sprake moet zijn van een goede en volledige onderbouwing. Toezichthouder DNB mag geen bezwaar hebben tegen de overdracht / invaren. En voor DNB lijkt netto profijt dus de maatstaf te zijn voor beoordeling. Zo mocht het bestuur van het eerder bedoelde pensioenfonds eerder terug naar de tekentafel, na het verbod van DNB op een collectieve waardeoverdracht naar een verzekeraar. Op de website van DNB is de motivatie te lezen waarom DNB de waardeoverdracht niet evenwichtig achtte en een verbod oplegde: “De oudste deelnemers gaan er in netto profijt 13% op vooruit, waar de jongste deelnemers een netto profijt van 0% hebben”.
Een in mijn ogen opmerkelijke invulling van het toezicht. Ten eerste is netto profijt een maatstaf voor toetsing en hoeft deze niet cijfermatig de verdeling volledig te sturen. Maar nog belangrijker, waarom zou het huidig FTK-kader maatgevend moeten zijn voor de verdeling? Is het niet veel belangrijker om te beoordelen of er voor alle pensioenfondsdeelnemers naar verwachting een acceptabel en uitlegbaar pensioen ontstaat onder de Wtp? We wilden het FTK toch graag veranderen?
Maar goed, u heeft toch uw toezichthouder nodig in het Wtp-dossier. Besteed dan ook veel aandacht aan netto profijt en zorg via een decompositie dat u de effecten volledig doorgrondt en onderbouwt. Uiteraard zijn wij u hierbij graag van dienst.
Centraal Aanspreekpunt Pensioenen geeft toelichting op de inhaalruimte van niet-benutte premieruimte
Door: Pavel der Kinderen
Het Centraal Aanspreekpunt Pensioenen (CAP) van de Belastingdienst geeft in een recent V&A (25-003) antwoord op de vraag of de inhaalruimte voor pensioen chronologisch aangewend moet worden.
Op basis van fiscale wetgeving kan het verschil tussen de voor een jaar geldende fiscaal maximale premieruimte voor pensioen en de in dat jaar benutte premieruimte in een later jaar alsnog in aanmerking worden genomen. De in een jaar niet benutte fiscale premieruimte voor pensioen wordt ook wel 'inhaalruimte' genoemd.
De vraag is aan de orde of de inhaalruimte voor pensioen chronologisch aangewend moet worden.
Het CAP geeft aan dat het niet van belang is welke inhaalruimte als eerste wordt benut. Voor het benutten van de inhaalruimte geldt geen maximale termijn, zoals bijvoorbeeld wel van toepassing is bij de reserveringsruimte van lijfrenten in de inkomstenbelasting. Uiteraard moet de inhaalruimte wel aangetoond kunnen worden. Dit kan bijvoorbeeld aan de hand van een berekening van de jaarlijkse inhaalruimte.
Inhaalruimte bestaat overigens alleen uit niet benutte fiscale premieruimte voor het ouderdomspensioen en partnerpensioen bij overlijden op of na pensioendatum.
Dynamische indieningsdatum implementatieplan bij Raad van State
Door: Pavel der Kinderen
Bij de Raad van State ligt op voordracht van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Van Hijum thans ter advies de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) waarmee wordt geregeld dat de uiterste indieningsdatum van het implementatieplan wordt “gedynamiseerd”.
De beoogde inwerkingtredingsdatum van dit besluit is uiterlijk 1 juli 2025, zodat de uitvoering van de pensioentransitie op hetzelfde tempo doorgezet kan worden.
Middels de AMvB wordt gezorgd dat de uiterste indieningsdatum van het implementatieplan zodanig wordt gedynamiseerd, dat pensioenfondsen hun implementatieplan uiterlijk één jaar voor de transitiedatum mogen indienen bij DNB.
In de AMvB staan alle bepalingen uit het Besluit transitietermijnen die noodzakelijk zijn om de dynamisering mogelijk te maken. Hieronder valt ook de verplichting om de deelnemers minimaal één maand voor de transitiedatum te informeren.
In de AMvB wordt overigens tevens geregeld dat pensioenfondsen die hun implementatieplan na 1 juli 2025 indienen, onder voorwaarden gebruik mogen maken van de versoepelde indexatieregels, zoals uit het transitie-FTK.
Wetsvoorstel Wet herziening bedrag ineens wederom uitgesteld
Door: Pavel der Kinderen
Op 1 januari 2021 is de Wet bedrag ineens, RVU en verlofsparen in werking getreden. We hebben u al meerdere keren geïnformeerd over deze Wet. De eerste maatregel in deze Wet is de verplichting van de pensioenuitvoerder om mee te werken aan een verzoek tot gedeeltelijke afkoop van het ouderdomspensioen (maximaal 10%).
De Wet is gewijzigd bij het Wetsvoorstel Wet herziening bedrag ineens dat op 1 juli 2022 bij de Tweede Kamer is ingediend. Op 8 oktober 2024 heeft de Tweede Kamer ingestemd met het Wetsvoorstel. De Eerste Kamer moet zich nog over het Wetsvoorstel buigen.
De invoering is wederom uitgesteld, tot op zijn vroegst 1 juli 2026. Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Van Hijum geeft in de brief van 13 maart 2025 aan dat dit uitstel nodig is zodat deelnemers goed geïnformeerd kunnen worden over hun keuze voor een bedrag ineens.
Om dit proces te vergemakkelijken, is er behoefte aan een rekentool die de financiële gevolgen van de keuze inzichtelijk maakt. Het Nibud heeft een vooronderzoek verricht om de wensen voor een rekentool in kaart te brengen. De ontwikkeling van de rekentool duurt naar verwachting ongeveer acht tot tien maanden, waardoor de tool begin 2026 operationeel zou kunnen zijn, aldus de Minister.
Jurisprudentie
Door: Pavel der Kinderen
Op 21 maart 2025 heeft de Hoge Raad een belangrijk arrest gewezen over de verjaringstermijn voor premievorderingen van bedrijfstakpensioenfondsen. De centrale vraag was onder meer wanneer de verjaringstermijn voor dergelijke vorderingen ingaat.
De Hoge Raad maakt duidelijk dat premievorderingen periodiek ontstaan en telkens afzonderlijk opeisbaar worden. Het moment waarop de verjaringstermijn begint te lopen, wordt bepaald op basis van artikel 3:308 van het Burgerlijk Wetboek. Dit betekent dat een vordering tot betaling van pensioenpremies vervalt vijf jaar na de dag waarop de vordering opeisbaar is geworden.
Voor de opeisbaarheid is het uitvoeringsreglement van het bedrijfstakpensioenfonds leidend, mits dat reglement binnen de grenzen van artikel 26 van de Pensioenwet blijft. Als is vastgelegd dat de premie moet worden betaald binnen, bijvoorbeeld, veertien dagen na de maand waarvoor de premie verschuldigd is, dan wordt de premie op die dag opeisbaar.
Voorts verduidelijkt de Hoge Raad dat de verjaringstermijn niet afhangt van het moment waarop het pensioenfonds bekend wordt met de verplichtstelling of de premie. Daarmee verwerpt de Hoge Raad de benadering van sommige rechters waarin een dergelijke bekendheid bepalend zou zijn voor het begin van de verjaringstermijn.
Vermogensbeheerders blijven optimistisch over hun investeringen ondanks economische en politieke risico’s
Uit onze recent gepubliceerde 2025 Large Asset Owner Barometer blijkt dat institutionele vermogensbeheerders optimistisch blijven over hun beleggingsstrategieën, ondanks de toenemende economische en geopolitieke onzekerheden. Ons internationaal onderzoek, dat meer dan $2 biljoen aan beheerd vermogen vertegenwoordigt, toont aan dat deze beheerders zich goed gepositioneerd voelen om marktschokken te weerstaan, maar tegelijkertijd ook kwetsbaarder zijn voor risico's zoals inflatie en geopolitieke spanningen.
Bijna de helft van de respondenten heeft hun allocatie naar private markten verhoogd, een trend die naar verwachting in 2025 zal doorzetten. Dit wijst op een toenemende focus op illiquide activa als een manier om rendement te genereren in een uitdagende omgeving.
Daarnaast blijkt uit het onderzoek dat Europese vermogensbeheerders positiever zijn over investeringen in hun binnenlandse markten dan hun Amerikaanse en Britse tegenhangers. Bijna 48% van de Europese vermogensbeheerders heeft in de afgelopen 12 maanden geïnvesteerd in private markten, vergeleken met slechts 27% van de in de VS gevestigde vermogensbeheerders. Dit benadrukt de regionale verschillen in investeringsstrategieën en marktdynamiek.
U kunt onze 2025 Large Asset Owner Barometer hier downloaden.
Business Leader Pensioenfondsen